
Als directeur van kenniscentrum KEI maakte hij op tal van plekken kennis met de praktijk van de stedelijke vernieuwing. Met die bril op heeft Olof van de Wal naar de experimenten in krimpgebied Noordoost-Groningen gekeken. Hij ziet verschillen, maar ook overeenkomsten.
‘Het thema van het “particulier eigendom” was niet nieuw voor mij.
Ik was er, gerelateerd aan de stedelijke vernieuwing, ook al mee bezig. Bij de aanpak van de bestaande stad kwam het thema de laatste jaren ook steeds nadrukkelijker op. Door verkoop van huurwoningen hebben we te maken gekregen met een explosie van nieuwe eigenaren en daarmee met een versnipperde eigendomssituatie. In het debat ging het echter vooral over de invloed van de grote partijen, met uiteraard veel oog voor wat de woningcorporaties zouden kunnen betekenen. Naar mijn idee moet de belangstelling echter verlegd worden naar de rol van andere partijen. Sowieso is het belang van de grote partijen minder geworden. De corporaties zijn de afgelopen jaren een deel van hun eigendomspositie kwijt geraakt en ze staan financieel door de heffingen uit Den Haag zwaar onder druk. Kijk naar een stad als Lelystad, daar hebben de corporaties – inmiddels verenigd in Centrada – een groot deel van hun bezit verkocht aan zittende huurders. Het vernieuwen van dat soort wijken met veel particulier bezit en inmiddels een matige staat van onderhoud is een hele nieuwe opgave. Het vergt het individueel en collectief onderhandelen met bewoners.’
Elders toepassen
‘Het thema van krimp is bij Platform 31 zeker geen onbekende, maar in combinatie met de toekomst van de particuliere woningvoorraad is het wel nieuw – ook voor mij. Ik vond het interessant om de experimenten te gaan volgen. Wat gebeurt er in Groningen zelf, hoe komt het gebied vooruit? Maar ook: wat kan deze aanpak betekenen voor andere plekken in Nederland. Het zou jammer zijn wanneer van de experimenten gezegd zou worden: “het is echt specifiek Gronings”. Dan kom je er – buiten dit gebied – niet veel verder mee. De extreme veranderingen in de woningmarkt die we hier aantreffen komen we elders niet veel tegen, maar toch kan het oplossen van de leegstand en het helpen doorontwikkelen van instrumenten heel bruikbaar zijn. Ik vind bijvoorbeeld de aanpak die in De Marne is ontwikkeld heel interessant. In andere gebieden speelt die vraag ook: hoe kunnen we jongeren die in het gebied willen blijven een plek geven? Als je dat kunt combineren met de aanpak van “rotte kiezen” in je dorp is dat een combinatie die navolging verdient. Kijk maar eens naar de dorpen in het Groene Hart: de trek naar de stad is daar zo groot dat er buurten met stagnatie en krimp ontstaan, omdat er voor de jongeren geen geschikt aanbod is. Jongeren willen best bij hun ouders in de buurt blijven, maar dat lukt dus lastig. Wellicht dat je in zo’n situatie iets kunt doen met de lessen uit Noordoost-Groningen.’
Teveel doelen
‘De les die ik ook heb geleerd uit de experimenten is: pas op met het stapelen van teveel verschillende beleidsdoelstellingen. Of als dat dan toch echt moet: maak duidelijk waar je als organisatie de nadruk op legt. Langs de lijnen van bestuurs- en uitvoeringswerkelijkheid kun je daar mee spelen. Dat verkleint ook de kans op mislukkingen en teleurstellingen. Daar zie ik ook weer de parallel met de stedelijke vernieuwing: daar werden op zich ook hele nobele doelen gesteld, maar ook teveel. Investeren in een gebied betekent bijvoorbeeld niet automatisch dat het daar ook beter gaat met de mensen. De bewering dat iedereen geholpen is als er maar fysiek geïnvesteerd wordt, kan niet werken. Dat geeft ook niet, mits je van te voren maar aangeeft welke doelen hard zijn en welke niet. Een deel van de oogst van een project kan bijvangst zijn, een deel is wat je echt eruit wilt halen. Wil je echt àlles, dan zadel je jezelf op met een probleem. In dit verband speelt ook een rol dat mensen het succes van een project – of in dit geval een experiment – heel verschillend kunnen ervaren.’
"Pas op met stapelen van doelstellingen"
Grote partijen
‘Het Gronings Gereedschap is zeker iets dat we mee kunnen nemen naar andere praktijken in Nederland. Het stijgt uit boven die algemeenheden die we bij de aanpak van de krachtwijken wel hebben gehoord: “toon lef en leiderschap”. Aan dat soort mantra’s heb je niets. Het is zinniger om de keuzes in beeld te brengen waar partijen voor hebben gestaan en de resultaten die ze vervolgens hebben behaald. Ik ben verder benieuwd naar de Grote Coalitie: ik hoop dat de grotere partijen zoals de banken zullen zeggen dat zij zich gaan mengen in dit verhaal.
Met hen kunnen we dan vervolgens ook op andere plekken gaan kijken hoe we de opgave daar kunnen invullen. Bovenal moeten we beseffen dat de vanzelfsprekendheid van de woning voor bewoners anders is dan vanuit het perspectief van de gemeente of de corporaties. Bewoners denken niet in strategieën, maar in “kan ik het financieel trekken of niet”. Kijk naar de ervaringen die de stichting WOG heeft opgedaan: het is niet vanzelfsprekend dat bewoners zeggen dat hun huis er goed uit moet zien. Er is dus een ander soort verleiding nodig om bewoners zo ver te krijgen dat ze iets gaan doen. Banken moeten daar ook over meedenken. Het investeren in woningen die “onder water” staan is nu eenmaal lastig. We moeten het investeringsvraagstuk op een andere manier oplossen. Arrangementen zullen daarbij op maat van de bewoner gemaakt moeten worden en niet op de maat van de financier.’